Eerste Vlaams verzet in de jaren 1830

Zoals eerder geschreven, was van verzet tegen de jonge, haast eentalig Franstalige Belgische staat nauwelijks sprake. Zij die hadden geprobeerde de afscheuring van Nederland te voorkomen hielden hun mond om niet door de Franstalige Belgische elite uitgesloten te worden. Op politiek vlak lag al wat voor hereniging bij Nederland of pro-Vlaams was aan banden. Het was dus niet door redevoeringen in het parlement dat de Vlaamse strijd zou beginnen, maar wél door middel van de pen van Nederlandstalige intellectuelen.

 

We bevinden ons immers in de negentiende eeuw, het geboortemoment van de ‘nationalistische’ romantiek. Er kwam meer aandacht voor de culturele betekenis van de eigen identiteit. In Vlaanderen was dit echter verre van evident, omdat de Vlaming in deze periode kampte met een (on)bewust minderwaardigheidscomplex. Het ‘sukkelaar-zijn’ van ons volk, en dit klinkt natuurlijk wat vreemd, was evenwel deels ons geluk: juist omdat we niet veel hadden, zowel op intellectueel als op materieel vlak, zag de overheid het nut niet van onze ‘Franstalige verrijking’. “Die mensen zullen onze taal wel overnemen, welke andere keuze hebben ze om ergens te raken in het leven?”, aldus de staat. Daarom werd initieel weinig ingezet op de verfransing van Vlaanderen, het zou tóch gebeuren.

 

De pen en de creatieve geesten van de Nederlandstaligen was het spreekwoordelijke startschot van de beweging. Ironisch genoeg werden zij aangemoedigd door de regering en de koning, die het Nederlands als een belangrijk cultuurelement zagen dat de Vlaming zou binden aan België. “Laat de Vlaming in zijn eigen taal tekstjes horen over het roemrijk verleden van zijn volk en met veel lof voor België en ze zullen wel tevreden zijn”, was het idee. Daarnaast zorgde het bewaren van het Nederlands ervoor dat de Vlamingen, die de meerderheid van de bevolking uitmaakten, zich minder snel opnieuw onder Frans bewind (het Franse, niét het Franstalig Belgische bewind) zouden schikken. Belangrijk is hier opnieuw te benadrukken dat onze taal door de staat werd gezien als een literair, een folklorisch iets. De Belgische staat zelf veranderde daarom niets aan haar systeem van “één land, één taal”.

 

Eén van de door de Belgische staat uitgekozen intellectuelen om lofzangen over het jonge België te schrijven, was Jan-Frans Willems. De man was nog tegen de afscheuring van België geweest, maar werd teleurgesteld door de Nederlandse onmacht. Daarnaast maakte hij zich ook zorgen over de zorg voor zijn gezin. Na enige tijd peinzen ging hij akkoord om zijn schrijven ten dienste te stellen van de Belgische staat. De daaropvolgende jaren ontpopte Willems zich als de grootste kracht achter het opkomende Vlaams cultureel leven en groeide hij uit tot ‘de vader van (onze) Vlaamse beweging’.

 

“Het mededoogen met de getroffenen moge in elk menschlievend, ik zou haast zeggen, in elk christelijk hart medespreken in deze vraag. Bij ons heeft de hardnekkige strijd, die honderd jaar schier na Jan-Frans Willems en na Conscience nog moet gevoerd worden om Vlaanderen en zijn volk voor ondergang te behoeden…”

Herman Vos, 23 juni 1925

 

Her en der ontstonden in de steden groepen van bescheiden intellectuelen die romantisch schreven en zich feitelijk Groot-Nederlanders voelden. Toch vormden deze grotendeels nostalgische ex-onderdanen van Willem I van Oranje de voorhoede van de taalminnende Vlamingen, die zich verzetten tegen de Belgische verfransingtactiek. Geen van hen dacht aan een onafhankelijk Vlaanderen, zij vroegen alleen dat de Belgische staat niet volledig Franstalig zou zijn. Het Belgisch bestuur bleef doof voor hun verzoeken, het Nederlands was immers een literaire taal, ‘die niet geschikt was om mee te besturen’. De dovemansoren waarmee de taalminnaars steeds weer mee te maken kregen, zorgden ervoor dat zij al snel zouden radicaliseren in hun overtuiging.

 

“Ik laat het verwijt van baatzucht en zijns gelijke op den grond liggen. Want als ik het bekijk en dan denk aan die lange rij van belijders, die van af Jan-Frans Willems, die uit Antwerpen naar Eekloo, verbannen werd « a cause de ses ouvrages sur la langue nationale », tot in 1905 met honderden, mannen en knapen, beroemden of ongenoemden, geleden hebben in hunne belangen en in hunne toekomst, omdat ze de Vlaamsche taal lief hadden, dan doet het me zeer en daar komen bittere woorden.”

Borginon, 13 januari 1934

Nick Peeters

Deel dit bericht op uw sociale mediakanalen of verzend de link met een E-post bericht.

Facebook
Twitter
LinkedIn
Pinterest
Telegram
WhatsApp
E-Post