Hoe ze dom, hou ze arm

Vive la liberté! Vive la Belgique et le français!

De Belgische staat van 1830 was het grootste onheil dat het Vlaamse volk en haar culturele eigenheid kon overkomen na 15 jaar Nederlands bestuur. Het was een creatie van een eentalig Franstalige bourgeoisie, die bewust het Vlaamse bevolkingsdeel buiten alle politieke beslissingen hield. Daarom was het dus ook geen democratie, het volk werd immers nooit geraadpleegd bij het kiezen van de bestuurders. Een numeriek kleine bourgeoisie controleerde vanuit hun comfortabele stoel het maatschappelijk leven, de economische levensstandaard en de staatsinstellingen van de Vlamingen.

“… Doch eene ergere verdrukking viel onmiddellijk na de ontvoogding der Walen den Vlamingen ten deel, en terwijl het willekeurige gebruik der talen, als eene waerborg van gelijkheid in artikel 25 van’s lands Grondwet werd vastgesteld, werd tevens het uitsluitelijke gebruik van het Fransch daedzakelijk den Vlamingen opgedrongen.

Gedurende tien jaren, mijne heren, heeft Vlaemsch-België dezen toestand geduld; maer deze dulding verdoofde in geene vlaemsche borst de hoop van de miskende en vertredene rechten onzer moedertael eens met nadruk en goeden uitslag terug te eischen.”

Plenaire zitting 1849.

Vlaams verzet was in het begin verre van evident. Het Vlaamse volk was na Spaans, Oostenrijks, Frans en Nederlands bewind ‘gewoon geraakt’ aan het bestuur door een vreemde overheid en had tijd nodig om de lacunes van de Belgische staat gewaar te worden. Daarnaast was het overgrote merendeel van de bevolking ongeletterd. Dit onder andere omdat in het lager onderwijs hoofdzakelijk in de eigen volkstalen (regionale dialecten) les werd gegeven en de meeste Vlamingen geen verdere vorming genoten. Het onderwijs was over het algemeen overigens van zeer laag niveau. Door de volstrekte verfransing van de onderwijsinstellingen werd de kloof tussen welstellende Franstaligen en verarmde Nederlandstaligen alleen maar groter.

“… een gewichtige stap op den gevaarlijken weg welken men ging inslaan en die naar de volkomen verfransching van het land moest leiden. De Vlaamsche taal was dus vervallen verklaard, zij werd verbannen uit al de Staatsbesturen, uit gerecht, onderwijs en leger.”

Juliaan De Vriendt, 18 november 1896.

In de beginperiode van België kozen 46 000 kiezers op een bevolking van 3 500 000 de vertegenwoordigers in het parlement. Hoewel België bevolkt werd door 2,3 miljoen Vlamingen en 1,2 miljoen Walen bleek al snel dat de invloed van het zuiden in beslissingen en manier van handelen zwaarder doorwoog. Het Nederlands werd bijvoorbeeld als bestuurstaal afgeschreven. Echter nam een Vlaams vertegenwoordiger hier zelden of nooit aanstoot aan, sinds 1830 waren er immers toch alleen maar ‘Belgen’.

“De eenheid van taal en van cultuur is een gemeenschapsgoed, dat de Walen met klem verdedigen, waartegen zij zelfs de schaduw van een gevaar niet kunnen dulden.”

Emile Blavier, 20 april 1932

Het grote mankement van België -jammer genoeg- was haar ‘vrijheid’. Vandaag klinkt dit misschien vreemd, maar de destijdse interpretatie van die vrijheid maakte van de Vlaming eenvoudigweg een tweederangsburger. Immers moesten keuzes worden gemaakt over het officiële taalgebruik in de Belgische staat. Na wat gediscussieer in 1830 haalde de Franstalige bourgeoisie haar slag thuis: artikel 23 van de grondwet bepaalde immers:

“Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij; het kan alleen door de wet geregeld worden en uitsluitend voor de handelingen der overheid en voor de rechtszaken.”

De Franstalige elite, de werkgevers en de verfranste ambtenaren waren nu vrij de taal te spreken die zij verkozen, waar en wanneer zij het wilden.

De gewone Vlaming, hiermee geconfronteerd, had zo geen andere keus dan op het Frans te moeten overschakelen. Wilde men overleven en hogerop raken, moest en zou men zich de Franse taal eigen maken. De basis van de sociale taaldwang, zoals zich dit vandaag nog vooral in Brussel manifesteert, was gelegd. Tot vandaag is deze dwang een van de grootste ergernissen en ook zwaarste argumenten van de Vlaamse beweging.

“Ieder maal dat er sprake is van de rechten der Vlamingen, wordt er ons naar het hoofd geworpen, dat wij de verdeeldheid in het land willen zaaien. Neen, wij zoeken de eendracht tusschen Walen en Vlamingen, maar de eendracht gestaafd op gelijkheid en rechtvaardigheid. Gelijkheid en rechtvaardigheid hebben nooit verdeeldheid gebaard.”

Juliaan De Vriendt, 16 november 1894.

 

Nick Peeters

Deel dit bericht op uw sociale mediakanalen of verzend de link met een E-post bericht.

Facebook
Twitter
LinkedIn
Pinterest
Telegram
WhatsApp
E-Post